ervan afvallen/ervan af vallen
‘er’, ‘hier’, ‘daar’, ‘waar’ + voorzetsel + werkwoord
Of je ‘er’ (hier, daar, waar) + voorzetsel + werkwoord aan elkaar schrijft of niet, is best ingewikkeld. Zie hiervoor de Schrijfwijzer Online. Je kunt wel de volgende analyse toepassen.
- Hoort het voorzetsel bij het werkwoord? Schrijf het er dan aan vast. (afvallen = gewicht verliezen; ik ben ervan afgevallen)
- Hoort het voorzetsel niet bij het werkwoord? Schrijf het dan niet aan het werkwoord vast. (vallen van iets af; van iets af vallen; ergens vanaf vallen)
Vergelijkbare voorbeelden
- Ik heb ernaartoe gewerkt. (werken naar iets toe – ernaartoe werken)
- Hij praatte eromheen. (praten om iets heen – ergens omheen praten)
- Daarop word je echt niet afgerekend. (afrekenen op – ergens op afrekenen)
- Ik reken erop dat je erbij bent. (rekenen op iets – erop rekenen)
- Hij is van de trampoline af gevallen. (vallen van iets af – ervanaf vallen)
- Je kunt ervanuit gaan dat je geslaagd bent. (uitgaan van iets – ervan uitgaan)
Lees de toelichting in Schrijfwijzer online
paragraaf 8.3.5, regel 24 en 25