schiep/schepte, zon/zinde
dubbele vervoeging
Meestal kun je een werkwoord, zoals wuiven en weven, maar op één manier vervoegen. Is het woof (nee) of wuifde (ja)? Is het geweefd (nee) of geweven (ja)? Maar er zijn werkwoorden die je wel op twee manieren kunt vervoegen. Die hebben naast de vervoeging met -de of -te (zwakke vervoeging) nog een oudere vervoeging, waarbij de klinker verandert (sterke vervoeging). Een paar voorbeelden:
- Hij delfde/dolf het onderspit. (heeft gedolven)
- De wind waaide/woei om de rotsen. (heeft gewaaid)
- Ik wilde (schrijf- en spreektaal)/wou (alleen spreektaal) het niet.
Bij sommige werkwoorden lijkt het alsof je ze op twee manieren kunt vervoegen. Maar eigenlijk gaat het dan om twee werkwoorden met verschillende betekenissen. Bijvoorbeeld pluizen – pluisde – gepluisd (pluisjes afgeven) en pluizen – ploos – geplozen (een onderwerp uitpluizen).
Vergelijkbare voorbeelden
neigen – neigde – geneigd (overhellen)
nijgen – neeg – genegen (buigen)
plegen – pleegde – gepleegd (bijvoorbeeld: misdaad, telefoontje)
plegen – placht – (geen voltooid deelwoord) (gewoon zijn)
prijzen – prijsde – geprijsd (van een prijs voorzien)
prijzen – prees – geprezen (loven)
reizen – reisde – gereisd (een reis maken)
rijzen – rees – gerezen (omhooggaan)
scheppen – schepte – geschept (met een schep verplaatsen)
scheppen – schiep – geschapen (in het leven roepen)
scheren – scheerde- gescheerd (rakelings langs iets gaan)
scheren – schoor – geschoren (haar afsnijden)
stijven – stijfde – gestijfd (sterker maken)
stijven – steef – gesteven (met stijfsel stijf maken)
zinnen – zinde – gezind (naar de zin zijn, bevallen)
zinnen – zon – gezonnen (zich richten op)
zweren – zweerde/zwoor – gezworen (een zweer hebben)
zweren – zwoer – gezworen (een eed afleggen)