Het zinsdeel dat de werking van het werkwoord ondergaat. Hij gaf een bloemetje. Zij heeft hem bedankt. Dit zinsdeel is doorgaans het antwoord op de vraag "Wie/Wat + persoonsvorm + onderwerp + eventueel andere werkwoorden." Dus: Wat gaf hij? Wie heeft zij bedankt? Het lijdend voorwerp wordt ook direct object genoemd.