Er is soms een klein verschil in betekenis en gebruik.

 

gapen

de mond onwillekeurig wijd open doen en diep ademhalen (als gevolg van slaperigheid, honger, verveling, verbazing of zien gapen); ook met opzet (vaak wijder open dan bij geeuwen)
Wat een interessante lezing. Gaap! Gaap!
Wat sta je me nou aan te gapen!
Dokter tot patiënt: 'Gaapt u eens.'

 

geeuwen

de mond onwillekeurig wijd open doen en diep ademhalen (als gevolg van slaperigheid, honger, verveling of zien gapen) (vaak met meer spierspanning dan bij gapen)
Wat een interessante lezing. Geeuw! Geeuw!
Mijn moeder zei altijd 'gaaphonger', maar nu hoor ik vaker 'geeuwhonger'.
Als leeuwen geeuwen, gapen apen.