Er is geen betekenisverschil, het gaat om een verschil in combinatiemogelijkheden.

 

De oude schoolregel over het gebruik van hen of hun luidt als volgt:

 

hen na een voorzetsel
Wie ging er bij hen staan?
Voor hen die vielen.
De actievoerder overhandigde aan hen de handtekeningen.

 

hen als lijdend voorwerp
De minister diende hen van repliek.
Dat hebt u hen niet horen zeggen.

 

hun als meewerkend (of ander) voorwerp (zonder voorzetsel)
De actievoerder overhandigde hun de handtekeningen.
Zijn hun nog andere zaken opgevallen?

 

Bij hun als ander voorwerp gaat het voornamelijk om het ondervindend voorwerp (Dat was hun te moeilijk) en het bezittend voorwerp (De tranen sprongen hun in de ogen). De andere voorwerpen komen minder vaak voor.

 

Het onderscheid tussen hen en hun berust op oude schoolregels, en wordt steeds minder toegepast. Dat is ook niet verwonderlijk, want het onderscheid is kunstmatig. Wat de tussen-n is in de spelling, is de hun-hen-kwestie in de zinsbouw.

 

In een grammatica uit 1625 is voorgesteld om voor de derde naamval hun te gebruiken: Ik geef hun een boek, en voor de vierde naamval hen: Ik zag hen. In die tijd, onze Gouden Eeuw, wilden gezaghebbende literatoren graag dat onze taal ook in naamvalsonderscheidingen zou kunnen wedijveren met de zo bewonderde klassieke talen. De dichter-historicus-taalliefhebber P.C. Hooft propageerde het onderscheid hun-hen en stelde voor om op dezelfde manier hum en hem te onderscheiden. Het voorstel hum-hem heeft het niet gehaald; het onderscheid hun-hen is voornamelijk beperkt gebleven tot de schrijftaal. In de spreektaal is het meestal hen, ze of die.

 

De regels voor hen en hun zijn niet alleen lastig en kunstmatig, ook is niet altijd duidelijk welke naamval bij een werkwoord hoort. Gebruik in twijfelgevallen hen of ze.

  • Ik vraag het hun / ze wel even.
  • Ik heb hen / ze niet gezien.
  • Geef de boeken maar aan hen / aan die mensen.
  • Lezen blijft hun? hen? ze! bij.