Er is geen betekenisverschil, het gaat om een verschil in combinatiemogelijkheden.
je kan, wil, zal
Dat kan je niet maken. (algemeen: zoiets doet men niet)
In dit boek staat alles wat je wil weten over veganisme. (bewering)
Je zal toch alles opnieuw moeten nakijken! (uitroep)
je kunt, wilt, zult
Dat kun je niet maken. (tot een persoon: je kunt dat echt niet doen)
Is dit alles wat je wilt weten over veganisme? (directe vraag)
Je zult alles opnieuw moeten nakijken. (bevel)
Bij je hoort de tweede persoon: je kunt, zult, wilt. Bij men hoort de derde persoon: hij kan, zal, wil. Soms is onduidelijk of de tweede persoon (meer direct) of de derde persoon (meer algemeen) is bedoeld. In zo’n geval zijn uiteraard beide vormen juist: Je kan / kunt nooit weten. Je zal / zult maar getrouwd wezen. Je wil / wilt toch ook gewoon weleens een complimentje.
We zien hier een vereenvoudiging in ontwikkeling, namelijk dat voor elke persoon in het enkelvoud dezelfde vorm wordt gebruikt (zoals in het Engels en het Afrikaans): ik kan jij kan, hij kan; ik zal, jij zal, hij zal; ik wil, jij wil, hij wil. Deze werkwoorden volgen dan mogen, dat al geen variatie meer kent in het enkelvoud: ik mag, jij mag, hij mag.
Bij willen is ook de vorm je wil juist als je de betekenis 'jij' heeft: Jij moet zelf eerst zeggen wat je wil(t). De vorm zonder -t is wel iets informeler.