De woorden betekenen nog hetzelfde, maar lijken nu elk ook een eigen weg te gaan.
reliek
zie relikwie; historisch object waaraan bijzondere waarde wordt toegekend
In het Haags Historisch Museum zijn twee relieken tentoongesteld: een vingerkootje van Jan de Witt en de tong van zijn broer Cornelis.
relikwie
zie reliek; overblijfsel van een door gelovigen als heilig vereerd persoon
In de Sint-Janskathedraal in den Bosch bevindt zich een standbeeld van paus Johannes Paulus II met in de voet van het beeld een relikwie met een druppel bloed van de paus.
Het ‘object’ in de omschrijving van reliek kan van alles zijn, vanaf de verfzakjes van Rembrandt tot het pistool waarmee Pim Fortuyn is vermoord. Bij een ‘overblijfsel’ in de omschrijving van een relikwie gaat het om lichaamsdelen, stukken kleding of voorwerpen waarmee die persoon in aanraking is geweest. Onze taal kent ook nog een algemener woord voor ‘overblijfsel uit vroeger tijd’, namelijk relict: De capslocktoets lijkt me een relict uit de tijd dat we nog echte typemachines hadden.
De betekenisontwikkeling bij het woordpaar reliek – relikwie is een goed voorbeeld van de werking van het principe van Von Humboldt. Zie de inleiding op het Verwarwoordenboek: Als een taal twee woorden heeft met dezelfde betekenis zal een woord verdwijnen of er zal betekenisverschil ontstaan. In 2014 kon ik bij de behandeling van relict-relikwie nog geen melding maken van een beginnend onderscheid, maar nu lijkt zich het volgende af te tekenen: een reliek is werelds (en ook nog religieus), maar een relikwie is alleen religieus. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak uit begin 2020 over het zwaard waarmee Oldenbarnevelt is onthoofd en de kist waarin Hugo de Groot uit het slot Loevestein is ontsnapt: Het gaat niet om zomaar een zwaard en niet om zomaar een kist. Het zijn historische relieken, die de Nederlander dichterbij de nationale geschiedenis brengen. Dus reliek gaat richting wereld, maar een relikwie blijft in de kerk.