Een groep opeenvolgende woorden die een eenheid vormt, en als geheel verplaatsbaar is in een zin: Wij bezoeken [elke vakantie] [samen met onze kinderen] [een pretpark in het buitenland]. De zin kan bijvoorbeeld ook beginnen met het zinsdeel elke vakantie. Ook kan het zinsdeel een pretpark in het buitenland voor het zinsdeel samen met onze kinderen gezet worden.
Vaktermen
Zowel in de Schrijfwijzer als op deze website is het gebruik van vaktermen zo veel mogelijk vermeden. Waar nodig is direct beknopt uitleg gegeven. Wanneer de uitleg onvoldoende is, kan deze lijst mogelijk uitkomst bieden. Let op: het gaat om vereenvoudigde definities.
Zelfstandig naamwoord
Een woord dat een persoon, dier, voorwerp of begrip aanduidt: vrouw, hond, hok, woord. Voor een zelfstandig naamwoord kan altijd een lidwoord (de, het of een) gezet worden.
Zin
Een afgeronde mededeling; een reeks woorden vanaf hoofdletter tot punt.
Zinsdeel
Deel van de zin dat dienst kan doen als o.a. onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp. Synoniemen: constituent, woordgroep.
Zwak werkwoord
Een zwak of regelmatig werkwoord is een werkwoord waarbij de klinker gelijk blijft in de verleden tijd. (De klinker is als het ware te 'zwak' om te veranderen.) Bij zwakke werkwoorden wordt de verleden tijd gevormd door -de(n) of -te(n) achter het 'hele werkwoord min -(e)n' te zetten: spelen – speelde – gespeeld, dansen – danste – gedanst. Zie ook sterk werkwoord.