Bestaat uit een koppelwerkwoord en een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Jan wordt groot. Hij blijft de baas.
Vaktermen
Zowel in de Schrijfwijzer als op deze website is het gebruik van vaktermen zo veel mogelijk vermeden. Waar nodig is direct beknopt uitleg gegeven. Wanneer de uitleg onvoldoende is, kan deze lijst mogelijk uitkomst bieden. Let op: het gaat om vereenvoudigde definities.
Nevenschikking
Nevenschikking betekent dat twee hoofdzinnen of bijzinnen aaneengeschakeld zijn, bijvoorbeeld met nevenschikkende voegwoorden zoals en, maar en want. Twee hoofdzinnen: Hij kwam niet, want hij was ziek. Twee bijzinnen (na de hoofdzin Hij zei): Hij zei dat hij eerst naar de tandarts moest en daarna direct naar zijn werk ging.
Niet-samengesteld woord
Een woord dat niet opgedeeld kan worden in woorden die elk zelfstandig voor kunnen komen: stoel, kanarie, kat-achtig ('-achtig' kan niet zelfstandig voorkomen), on - toe - reken - ing - s - vat - baar - heid ('on -', '- ing', '- s -', '- baar' en '- heid' kunnen niet zelfstandig voorkomen). Zie ook samenstelling.
Onbepaald lidwoord
Een onbepaald lidwoord verwijst naar iets dat nog niet bekend / niet eerder genoemd is. Het Nederlands kent één onbepaald lidwoord: een. De en het zijn bepaalde lidwoorden.
Onbepaald voornaamwoord
Een voornaamwoord dat verwijst naar iets onbepaalds: men, niemand, niets, een en ander.
Onderwerp
Het zinsdeel waarmee de persoonvorm overeenkomt in getal. Vergelijk Hij geeft een bloemetje en Zij geven een bloemetje.
Ongeleed woord
Een woord dat geen samenstellende delen bevat, dus geen samenstelling of afleiding is: de, piano, olifant. Zie ook geleed woord.
Onovergankelijk werkwoord
Een zelfstandig werkwoord dat geen lijdend voorwerp bij zich kan hebben: waaien, slapen, vóórkomen. Zie ook overgankelijk werkwoord.