Een afkorting die als woord wordt uitgesproken: havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) of NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie).
Vaktermen
Zowel in de Schrijfwijzer als op deze website is het gebruik van vaktermen zo veel mogelijk vermeden. Waar nodig is direct beknopt uitleg gegeven. Wanneer de uitleg onvoldoende is, kan deze lijst mogelijk uitkomst bieden. Let op: het gaat om vereenvoudigde definities.
Lidwoord
De woorden de, het en een in het Nederlands.
Liggend streepje
Het –teken. Wordt gebruikt in de spelling (precisie-instrument), in getallenreeksen (14 – 18 = –4) en als leesteken (Hij juichte – en blies de laatste adem uit.).
Lijdend voorwerp
Het zinsdeel dat de werking van het werkwoord ondergaat. Hij gaf een bloemetje. Zij heeft hem bedankt. Dit zinsdeel is doorgaans het antwoord op de vraag "Wie/Wat + persoonsvorm + onderwerp + eventueel andere werkwoorden." Dus: Wat gaf hij? Wie heeft zij bedankt? Het lijdend voorwerp wordt ook direct object genoemd.
Lijdende vorm
In een zin die in de lijdende of passieve vorm staat, voert het onderwerp de handeling niet zelf uit. Dit in tegenstelling tot een zin die in de bedrijvende vorm staat. In een lijdende vorm wordt het lijdend voorwerp uit de actieve zin het onderwerp, enkele uitzonderingen daargelaten. Voor het onderwerp uit de actieve zin kan in een lijdende zin vaak door worden gezet. Jantje kust Marie wordt Marie wordt door Jantje gekust.
Medeklinker
Het Nederlands heeft 21 medeklinkers. Alle letters van het alfabet afgezien van de klinkerletters zijn medeklinkers. De j (lijkend op de i) en de w (lijkend op de u) worden ook wel halfmedeklinkers genoemd.
Meewerkend voorwerp
Het zinsdeel waarin de persoon staat die belang heeft bij de werking van het werkwoord. Dit zinsdeel is doorgaans het antwoord op de vraag "Aan/Voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + eventuele andere werkwoorden." Dus: Aan wie heeft hij een bloemetje gegeven? met als antwoord de zin Hij heeft haar een bloemetje gegeven. Het meewerkend voorwerp wordt ook wel indirect object genoemd.
Metafoor
Een stijlfiguur. Het is een vorm van figuurlijk taalgebruik, van beeldspraak die op een vergelijking berust: Aan de voet van de berg (vergelijk: voet van een mens) en Het oor van een kopje (vergelijk: oor van een mens). Andere voorbeelden zijn: Voetbal is oorlog en Het is hier net een kippenhok!
Morfeem
De kleinste betekenisdragende eenheid. Het woord boeken bevat twee morfemen: boek en en. Het woord speel + t eveneens.
Naamval
Een vorm die de functie van een woord of zinsdeel aangeeft. Het Nederlands kent vier naamvallen: de eerste voor het onderwerp, de tweede voor de bezitsrelatie, de derde voor het meewerkend voorwerp en de vierde voor het lijdend voorwerp. Veel vormkenmerken zijn in onbruik geraakt. De volgende zin bevat drie aan de vorm herkenbare naamvallen. Hij (1) gaf haar (3), de vrouw des (2) huizes (2), een bloemetje. De zin Zij (1) bedankte de man (4) bevat twee naamvallen, waarvan er een aan de vorm herkenbaar is: Zij.